Veenbrand 1917
------------------------------------------------------------------------------------------------------------ Harmans Borcheld heeft Geesje Klasens leren kennen tijdens de veenbrand van 1917.
Het ging goed mis toen in mei 1917, midden in de woelige oorlogsjaren, toen een paar argeloze veenarbeiders een vuurtje gingen stoken om hun koffie op te warmen en niet de nodige voorzichtigheid in acht namen. Al de turf stond nog op het veld en doordat het dagenlang mooi weer was geweest was ze kurkdroog. Aangewakkerd door een felle wind joeg het vuur alles vernietigend over het veld, de mensen die overal aan het werk waren voor zich uit jagend in een overijlde vlucht. De turfschipper Albert Brands met zijn vrouw en zes kinderen dachten een veilig heenkomen te kunnen vinden in hun ijzeren praam, maar de turf die op het dek was opgestapeld vatte vlam en ze kwamen allen op een verschrikkelijke manier om het leven. Het gezin telde twaalf kinderen, twee waren onder de wapenen en bewaakten onze grenzen, vier logeerden bij familieleden. Overal speelden zich trouwens hartverscheurende taferelen af van mensen die door het onberekenbare vuur werden ingesloten, jammerlijk omkwamen of, in uiterste nood, in de veenwijken sprongen en de door zich telkens onder te dompelen zich nat wisten te houden. Zestien mensen, onder wie nog een moeder met twee kinderen uit een ander gezin, schoten het leven erbij in. In Valthermond, Weerdinge en Emmercompascuum gingen ver over de honderd woningen in vlammen op. Om het te kunnen redden hadden verschillende mensen hun meubilair in het water gegooid. Zelf moesten ze vaak door het water waden om het vege lijf te redden, omdat ook de meeste houten bruggen waren verbrand. De gewone blusmiddelen waren totaal onvoldoende om de brand te stuiten. Daarom werden brandweerkorpsen uit Den Haag en Rotterdam gerekwireerd die met stoombluswagens op het toneel verschenen. Ook onderdelen van het garnizoen in Assen werden ingezet bij het bestrijden van de brand. Op 22 mei en daarop volgende dagen kwam de regen de blussers te hulp maar het duurde nog tot 8 juni voordat de verwoestende vlammen totaal waren gedoofd. Pas toen kon men de enorme omvang van de catastrofe vaststellen.
Het nieuws over de veenbrand verdreef zelfs de oorlogsberichten van het Westelijk front van de voorpagina's van de landelijke dagbladen. "Zij die deze ramp hebben meegemaakt zijn voor hun verdere leven getekend", schreef de plaatselijke pers. Koningin Wilhelmina en prins Hendrik kwamen vier dagen na het uitbreken van de brand al naar Drenthe om de noodlottige gevolgen van de brand in ogenschouw te nemen. Wagens vol dekens en kleren reden in hun gevolg mee. Zij bezochten niet alleen het terrein van de brand, maar onderhielden zich ook heel lang met de berooiden, die tijdelijk in kerken en scholen waren ondergebracht. Zij stapten over vonders en door greppels en toen de verschrikte burgemeester van Odoorn de koningin op een gegeven moment waarschuwde, dat zij niet over een wrak bruggetje moesten gaan antwoordde de koningin: "Burgemeester er is niets dat niet kan als het moet". De aanwezige autoriteiten hielden hun hart vast, maar zij ging er wel over heen. Tot achter in de monden ging de tocht en daar werd aan boord van een tjalkschip de hulpverlening besproken. Veenbranden keerden regelmatig terug. Ook in 1921 werd het veengebied rond Emmen door een grote brand geteisterd, maar de schade was van veel beperktere omvang dan in het oorlogsjaar 1917, toen men de turf zo bitter nodig had, omdat Duitsland de grenzen voor de uitvoer van kolen had gesloten. Ongeveer drie duizend dagwerk turf viel ten prooi aan de vlammen. Vaak was onachtzaamheid de oorzaak, maar dikwijls was ook baldadigheid in het spel. Er zijn zelfs gevallen bekend, dat turfbulten opzettelijk op gezag van de vervener in brand werden gestoken om de verzekeringspremie te kunnen innen, maar ook om de prijs van de turf, die door de branden schaarser was geworden, op te jagen. Het zijn niet allemaal lieve jongens geweest, die hun kost in het veenbedrijf probeerden te verdienen. Men vond de stoute zowel onder de werknemers als onder de werkgevers.
Bron: Boekje van Joh. Drenthen, geboren op 10 juli 1914 te Smilde. I.S.B.N 90.6950 004 3 Uitgeverij Noordbroek/Groningen
In 1917 is er een zeer grote veenbrand in Drenthe. De Haagsche brandweer wordt gevraagd voor assistentie en "rukt uit" met een net aangeschafte Benz autospuit en een van de drie Automobielstoomspuiten.
Hieronder volgt een verslag uit de lokale pers. Tijdens een doopdienst in de eerste kerk in Nieuw Weerdinge vond er in Emmen een grote veenbrand plaats. In mei 1917 was er een grote veenbrand waarbij op 24 mei van dat jaar zelfs de brandweer uit Den Haag kwam helpen! Mensen die niet meer konden vluchten, gingen in de wijken staan en overgoten zich telkens met water. Mensen die wel tijd hadden om te vluchten dumpten eerst nog hun spullen (meubels en beddengoed) in het water. De brand eiste aan 16 mensen het leven, waaronder een schipper met vrouw en zes kinderen. Hij dacht dat zijn stalen schip onbrandbaar was en het daarin wel zouden overleven. Hij had geen rekening gehouden met de brandbare turf aan boord en het gezin werd helaas levend geroosterd.
Voor het blussen van de achtergebleven vuurhaarden werden autospuiten uit het westen ingezet, maar ook deze konden weinig uitrichten. De slangen verbrandden. Deze brand heeft landelijke bekendheid gekregen, mede door het bezoek van koningin Wilhelmina en prins Hendrik die op 25 mei 1917 Valthermond bezochten. Wilhelmina liet zich door niets tegenhouden om de gevolgen van de veenbrand te aanschouwen".
Uit: "Verslag omtrent de Brandweer der Gemeente 's-Gravenhage over het jaar 1917" De commandant schrijft "24 mei: Hulpverleening voor den veenbrand in Drenthe". Op verzoek van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken werd door den Burgemeester machtiging verleend om uit te rukken naar den veenbrand, welke in Drenthe reeds groote offers geëischt had. Mij juist te vergadering van de Ned. Brandweervereeniging te Rotterdam bevindende, gaf ik aan den oudsten 1en Brandmeester, die mij per telefoon ingelicht had, last, direct met de motorspuit No 2 rijdende naar Emmen te vertrekken, maatregelen te treffen voor het vervoer van een autostoomspuit en zorg te dragen voor een volledige uitrusting en bemanning. De motorspuit kwam na een reis van ruim 12 uur te Emmen aan. Ontving daar orders voor het gebied rond het plaatsje Weerdinge en na vele moeilijkheden overwonnen te hebben werd den 25ste Mei 's-middags 2.30 uur met de blusching een aanvang gemaakt. De stoomspuit vertrok op 24 mei te 1 uur n.m. van het Centraal station de Brandweer naar het station der Staatsspoorwegen en werd daar op een gereedstaanden wagon geladen en met den trein van 1.45 uur n.m. naar Emmen vervoerd. Met veel oponthoud onderweg, waarbij het personeel den nacht in Coevorden moest doorbrengen, kwam de stoomspuit met hare bemanning den volgenden morgen te 7 uur te Emmen. Te 9.30 uur werd met eigen kracht Weerdinge bereikt en na uren van inspanning werd, voer een zand- en veenweg, de plaats van opstelling in het Noordveen ingenomen."
Vele inwoners van de streek trachtten de Hagenaars aan het verstand te brengen, dat een veenbrand niet kon worden geblust. Maar de Hagenaars, die vanwege alle moeilijkheden en gezwoeg geen bezwaar meer te groot vonden, gaven steevast als antwoord: "Wacht maar af, als wij eenmaal beginnen, zetten we heel Emmen onder water". De autostoomspuit bluste een oppervlakte van circa 10 ha brandende veengrond af zoals ook de autospuit stukken veen met een totale oppervlakte van ca. 10 ha had geblust. Daarna ging de autostoomspuit naar Emmer Compascuum om daar ongeveer 6 ha veenbrand en oerbrand grondig te blussen. Op 31 mei vertrok de autospuit naar Weerdinge, waar de stoomspuit op sleeptouw werd genomen naar Emmen. De volgende dag werden beide voertuigen bij het station van Emmen op aldaar gereedstaande platte wagons gereden, waarna de trein 's morgens vroeg naar Den Haag vertrok. De bemanning moest in utrecht de voertuigen achter laten en kwam 's avonds in Den Haag aan. De volgende morgen werden de spuiten van het station afgehaald en naar de Prinsestraat gereden. De bijstandsactie had tien dagen geduurd. Dag en nacht hadden de Haagsche brandweerlieden gewerkt. Ze hadden kort geslapen in stoffige schuren en zich praktisch niet kunnen verschonen. Voor hun inzet kregen ze twee dagen extra verlof.
Na terugkeer werd er van de "helden" en hun spuiten een staatsiefoto gemaakt.
Last edited: March 07, 2013, 14:23
|